VIAA apporte le patrimoine audiovisuel dans la classe

Auteur : Barbara Dierickx (basé sur un entretien avec Karen Vander Plaetse - VIAA)

Date de Publication : Publication à venir sur le site Uncommon Culture

 

Het Vlaams Instituut voor Archivering of VIAA digitaliseert, bewaart en ontsluit samen met haar partners audiovisueel materiaal en historische kranten. In eerste instantie zijn deze partners erkende en gesubsidieerde cultureel-erfgoedinstellingen en omroepen, maar in de toekomst is het de bedoeling van VIAA om deze groep verder uit te breiden.

VIAA wil het digitale erfgoed van Vlaanderen op een duurzame manier bewaren en toegankelijk  maken voor iedereen. Naast het hele proces van digitalisering en archivering moet er dan ook minstens even veel aandacht gaan naar het materiaal beschikbaar maken. Hiervoor riep VIAA het werkingsluik ‘interactie’ in het leven. VIAA kiest daarbij bewust voor de term ‘interactie’ en niet voor ‘ontsluiting’. Deze laatste term refereert immers enkel naar het beschikbaar maken, terwijl VIAA actief wil inzetten op gebruik!

 

Om het gebruik van het materiaal te kunnen ontplooien heeft VIAA zich geconcentreerd op drie doelgroepen zoals bepaald door de Vlaamse regering: onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en openbare bibliotheken. In dit artikel wordt voornamelijk de interactie met de eerste doelgroep, onderwijs1, uitgelicht. Deze doelgroep heeft ook binnen VIAA de hoogste prioriteit en dat heeft te maken met verschillende factoren. Eén van de factoren is de vraag vanuit onderwijs zelf om materiaal te kunnen gebruiken in de klas, dat niet afkomstig is van bijvoorbeeld YouTube. Op dit platform worden leerkrachten namelijk geconfronteerd met veel onduidelijkheid. Wie heeft dit fragment gemaakt? Wat zegt de maker, welke boodschap wil hij overbrengen? Hoe moeten we dit interpreteren? Mediakritisch met deze bronnen omspringen is niet altijd eenvoudig. Een ander nadeel van YouTube is dat links naar clips soms verdwijnen, en dat zorgt voor onaangename verrassingen wanneer je een bepaald fragment in de klas wil afspelen. Tenslotte is het niet altijd duidelijk of het gebruik van een clip legaal is, terwijl we eigenlijk wel een duidelijk signaal daarover willen sturen naar jongeren.

 

Bij het zien van een filmpje dat afkomstig is van bijvb. de  nationale omroep, of uit een  collectie van een cultureel-erfgoedinstelling, moet je als leerkracht sowieso mediakritisch blijven. Je moet het fragment in zijn tijdsbeeld zien; in zijn context van uitzending, je moet kijken naar het doel (bv. een nieuwsfragment versus de registratie van een performance). Hoewel een bepaalde garantie van kwaliteit hoger is dan bij een willekeurig YouTube-fragment, is een zeker ‘assessment’ nodig. Het gedigitaliseerde corpus kan bijvoorbeeld ook materiaal bevatten uit een erfgoedinstelling die een uitgesproken, specifiek levensbeeld vertegenwoordigt. Als iemand in fragmenten van die collectie een uitspraak doet, moeten zowel leerkrachten als studenten dit voldoende kunnen kaderen. Een voordeel hierbij is dat de bron van het materiaal altijd heel duidelijk zal zijn; maar dat neemt de nood aan voldoende omkadering niet weg.

 

Om leerkrachten hier attent op te maken, werkt VIAA samen met de intermediaire organisatie Mediawijs2. De kerntaak van VIAA ligt in het ter beschikking stellen van het materiaal, en de aandacht voor omgaan met het materiaal wordt dan aangebracht door Mediawijs. Op die manier levert VIAA zelf geen kant-en-klare producten af, maar reikt het leerkrachten eerder de tools om op een goede manier iets met het materiaal te kunnen doen.

 

In buurlanden zoals Nederland bestaan andere onderwijsplatformen zoals schooltv.nl. Bij het materiaal op die website is er veel minder sprake van een taalbarrière, dus Vlaamse leerkrachten gaan ook vaak uit die bron putten. Daar stelt zich dan weer het probleem dat bepaalde geschiedkundige evenementen toch anders belicht worden op basis van waar je je geografisch bevindt. WO1 wordt bijvoorbeeld heel anders beleefd en voorgesteld in Nederland dan in Vlaanderen. Daarnaast is ook de eigen culturele achtergrond belangrijk, is er locatiegebonden materie en zijn er ook maatschappelijke verschillen. 

De kern blijft dus het aangeboden materiaal. Samen met iLabO3 werd daarom een traject opgestart om te bepalen hoe en welk materiaal leerkrachten aangereikt willen krijgen. Er werd via de ‘living lab’ methode te werk gegaan, waarbij een state of the art-analyse werd uitgevoerd, een kleine bevraging bij een aantal leerkrachten gevolgd door een grotere survey, om daarna over te gaan tot de organisatie van co-creatiesessies om te bepalen hoe een interface tot de content er zou moeten uitzien. Er waren contacten met het kabinet en departement onderwijs, Canon Cultuurcel, lerarenopleidingen, AKOV4 en VLOR5. Bovendien werden ook de Content Providers ingeschakeld, want zij hebben ook quasi allemaal een eigen educatieve werking. Dit alles leidde op een heel vraag-gedreven manier tot de ontwikkeling van het bestaande online platform (zie verder).

 

VIAA kijkt steeds naar partnerships om haar doelstellingen te bereiken. Eén van de rollen die nodig zijn voor het onderwijsplatform is die van  ‘content curator’ voor het aanbod van audiovisuele fragmenten. Uit de testen bleek heel duidelijk dat leerkrachten niet zitten te wachten op een database van miljoenen assets. Zij verwachten een voorselectie die al deels gericht is op hun behoeftes – leeftijd, onderwerp, onderwijsvorm. Om dergelijke selectie te kunnen maken werd in eerste instantie samengewerkt met docenten lerarenopleiding, en momenteel met enkele gedetacheerde leerkrachten. Het gaat immers om meer dan louter enkele filmpjes bij elkaar zoeken; zij helpen de gigantische hoeveelheid beschikbaar materiaal mee te contextualiseren.

Deze gedetacheerde leerkrachten bekijken eerst wat er in de leerplannen staat. Zij geven allen les in een bepaald domein en kennen de verschillende onderwijsvormen (ASO, TSO, BSO, …) van binnenuit. Zo gaan ze voor bepaald onderwerp – bv. techniek – onderwerpen selecteren die interessant kunnen zijn op basis van de onderwijsvorm en het leerplan. Voor elk onderwerp maken ze een briefing op die aangeeft welk archiefmateriaal hiervoor relevant zou kunnen zijn, en indien dergelijk materiaal voorhanden is moet nog bijkomende metadata aangemaakt worden. Via LOM-metadatering6 kan aangegeven worden op welke leeftijdscategorie iets bijvoorbeeld gericht is; dit soort metadata vind je niet terug in de reguliere metadata uit archief-of museumcollecties.

 

Eén van de resultaten van dit curatorwerk zijn de thema’s. Zij zijn grotendeels tot stand gekomen op basis van het voorgaand onderzoek. De gedetacheerde leerkrachten zoeken audiovisueel materiaal samen dat past binnen het gegeven thema, met de nodige LOM-metadata.

Het materiaal wordt gebundeld in thema’s en collecties. Thema’s gaan over bredere onderwerpen, zoals bijvoorbeeld stemmen & kiezen, waar materiaal over samen gebracht wordt en die ook in leerplannen voorkomen. Collecties zijn bedoeld om concreet te gebruiken in de klas: je kan als leerkracht voor een bepaalde les fragmenten zelf gaat verzamelen en deze dan delen met andere gebruikers.

De eerste betrachting van VIAA is aanzetten tot gebruik, maar een goede selectie van het materiaal is hierbij onontbeerlijk. Thema’s en collecties geven de leerkrachten inspiratie  en maken het mogelijk dat de leerkracht op een eenvoudige manier direct aan de slag kan. Op die manier krijg je meer gestructureerde content, en dan gaat de bal aan het rollen. Via een commentaar-regeltje in het online platform kunnen leerkrachten er elkaar ook op attent maken dat een bepaald fragment toch niet zo geschikt is voor de doelgroep die ze voor ogen hadden, of suggesties maken naar andere fragmenten.

 

Parallel werkt VIAA ook samen aan een pilootproject met educatieve uitgevers. Je hebt namelijk verschillende types gebruikers binnen het leerkrachtenkorps. Sommigen willen al hun lesmateriaal zelf klaarmaken; audiovisuele fragmenten opzoeken, knippen, plakken, van commentaar voorzien. Leerkrachten met iets minder tijd willen wel eens om het hoekje kijken naar wat er al bestaat aan onderwerpen of thema’s die bv. door de gedetacheerde leerkrachten van content en context voorzien werden. Zij kunnen dan gebruik maken van een bestaand lijstje van ongeveer tien fragmenten, en daar zelf keuzes en volgordes in maken. Een derde groep leerkrachten werkt heel nauw met een handboek. Zij hoeven enkel te weten welk audiovisueel fragment ze bij een bepaalde handboeksectie kunnen tonen. Om dat verband te kunnen maken, werkt VIAA samen met educatieve uitgevers. De professionals die bij dergelijke uitgevers aan de handboeken werken zijn vaak zelf ook leerkracht. Zij ontvangen een login tot het online platform, en kunnen dan zelf aan de slag om collecties rond een bepaald onderwerp aan te maken.

 

De fragmenten zelf worden niet in het materiaal van de uitgever opgenomen, maar er wordt wel naar gelinkt. Op die manier kan iedere leerkracht zoeken op collecties die relevant zijn voor het handboek waar hij/zij momenteel mee werkt. Wil een uitgeverij toch zelf een commercieel product op de markt brengen op basis van materiaal dat op het platform gevonden werd (bv. iPad-applicatie), dan moet de uitgever terug naar de eigenaar van het fragment om de rechthebbende(n) op te speuren en hierrond financiële afspraken te maken.

 

De omgang met eventuele auteursrechten op het audiovisueel materiaal is gebaseerd op de samenwerkingsovereenkomst met VIAA waarin een quid pro quo afgesproken is. De content provider laat zijn materiaal op kosten van VIAA en door VIAA digitaliseren en opslaan. Hij krijgt toegang tot een digitale kopie die hij voor eigen doeleinden verder kan gebruiken. VIAA krijgt het recht om dit materiaal te mogen gebruiken voor onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en via openbare bibliotheken. Wil een content provider buiten dit kader commerciële deals afsluiten, of bijvoorbeeld met uitgeverijen nieuwe diensten creëren, staat dat de content provider vrij.

In de zeldzame gevallen waar er geen auteursrechterlijke belemmeringen op het materiaal zitten, maakt VIAA, in nauw overleg met de CP’s,  alles zo veel mogelijk publiek beschikbaar. Een voorbeeld daarvan is de huidige digitalisering van kranten (reguliere pers, clandestiene pers, frontblaadjes,.. ) uit WO1. Dit betreft iets minder dan 300.000 krantenpagina’s die gedigitaliseerd worden en publiek toegankelijk zullen worden.

 

De content providers worden in dit verhaal ook niet vergeten. Dit schooljaar wil VIAA onderzoeken hoe content providers met het materiaal en het platform kunnen omgaan. Vaak willen de content providers zelf immers ook het onderwijs aan te spreken met hun collecties. Daarom probeert VIAA te kijken hoe een samen- of wisselwerking kan verkregen worden.

De aanwezigheid van het materiaal van content providers op het online platform kan ook leiden tot een bezoek of niet leidend tot een bezoek aan de bepaalde instelling. In het geval van een bezoek – bijvoorbeeld aan een museum - zal een leerkracht het bezoek op voorhand wat proberen contextualiseren aan de hand van het beschikbare collectiemateriaal van dit museum. Een content provider kan dan verwijzen naar zijn eigen collectie op het online platform met interessante materialen om tijdens de les te gebruiken. Deze kunnen bovendien verrijkt worden met materiaal uit erfgoedcollecties waar het museum in kwestie anders misschien nooit toegang toe had; VIAA pleit ervoor dat materiaal gedeeld wordt door en tussen alle content providers.

 

Voor de Content Providers verzamelt VIAA bijkomende info over hoe de instellingen dan graag hun organisatie gepresenteerd willen zien; de mogelijkheid om teksten bij te voegen, bepaalde onderdelen uit te lichten, … leerkrachten kunnen op deze manier ook meteen zien van welke instelling dit materiaal, cf. herkenbaarheid van de bron, is. Op deze manier wordt het online platform ook een showcase van de collectie van de content providers. Dit kan langs twee kanten interessant zijn; om educatieve pakketten meer te contextualiseren maar ook om de directe link naar scholen te leggen en hen er op te wijzen dat deze educatieve info reeds klaar- en bestaat. De optimalisering van dit scenario wordt momenteel nog verder onderzocht.

 

Het online platform

 

Als leerkracht kan je op het online platform inloggen. Via de homepagina krijg je eerst steeds een ‘thema in de kijker’ te zien; momenteel draait dat bv. rond 100 jaar grote oorlog. Klik je op ‘Meer lezen’, dan krijg je een selectie van filmpjes en fragmenten te zien die met dit onderwerp verband houden. Werk je in de klas rond dit specifieke thema, dan zijn deze bronnen een eerste poel van materiaal die je kan doorzoeken. Een thema vervult de rol van een voorgeselecteerde verzameldoos van content, als startpunt voor een verdere zoektocht.

 

 

Ben je op zoek naar een specifiek onderwerp, dan kan je een trefwoord ingeven dat meteen aangevuld wordt met een aantal suggesties. Je kan de zoekresultaten ook verfijnen op onderwijsniveau, leeftijdsgroep, etc. Via de zoekmodule kan je individuele fragmenten oproepen, volledige collecties of thema’s. Deze laatste worden altijd eerst weergegeven in de zoekresultaten, omdat de contentverzamelingen achter thema’s en collecties reeds door iemand samengesteld werden. Ze zijn dus al meer kant-en-klaar voor leerkrachten die daar naar op zoek zijn.

 

 

Wanneer je op een gevonden fragment klikt, kan je het afspelen in de browser. Je ziet de bijhorende metadata van de instelling die het materiaal leverde, plus bijkomende metadata die werd toegevoegd en meer info geeft over bijvoorbeeld onderwijsniveau. Op de fragmentpagina is ook plaats voor discussie met andere gebruikers, het toevoegen van het fragment aan een eigen collectie rond een bepaald onderwerp, en de mogelijkheid om het fragment te bewerken. Via een eenvoudige tool kan je het begin- en eindmoment van het fragment aanpassen. Je kan er dus bijvoorbeeld enkele minuten uitpikken en enkel deze als nieuw fragment aanmaken en afspelen in de klas. Op die manier bewerk je fragmenten, breng je ze samen in een eigen collectie rond een onderwerp dat jij in de klas nodig hebt, en kan je de filmpjes afspelen.

 

 

Na de eerste creatie van dit platform is VIAA ook in de klas gaan kijken hoe men het platform gebruikt. Op basis van deze veldtesten werd een breder testpubliek van 300 huidige gebruikers geselecteerd.

 

VIAA werd op 21 december 2012 opgericht door de Vlaamse Regering. De opstart van VIAA werd toevertrouwd aan iMinds (een strategisch onderzoekscentrum van de Vlaamse Overheid, gefocust op ICT) met de bedoeling om VIAA eind 2014 te verzelfstandigen. Na de oprichting eind 2012 waren in mei 2013 vier personeelsleden aangeworven. De twee laatste maanden van dat schooljaar – mei en juni – werden gebruikt om een traject binnen het onderwijs op te starten. De living labs werden getest, de verschillende stappen uitgetekend, de eerste contacten gelegd met belangrijke stakeholders. In september 2013, bij de start van het nieuwe schooljaar, werden veertien scholen geselecteerd voor een pilootfase vanaf maart 2014. Tegelijkertijd werd een RFP opgemaakt om het online platform te laten ontwikkelen. Daar werd in november 2013 mee gestart.

 

Aangezien de omgeving toen gerealiseerd werd, was het ook tijd om te achterhalen hoe welke content gepresenteerd moest worden. VIAA kon daarbij een beroep doen op docenten lerarenopleiding om inhoudelijke ondersteuning te bieden. Rond maart 2014 was het platform in een eerste versie klaar en werden enquêtes afgenomen bij leerkrachten rond hun ervaringen, wat functioneert of niet. Op basis daarvan werden tussen april en juni klasbezoeken georganiseerd om echt te zien hoe het platform en de content gebruikt wordt in de lessen. Dit schooljaar werd een grote sprong voorwaarts genomen door de in dienst treding van enkele gedetacheerde leerkrachten voor de verdere inhoudelijke uitbouw, en het testpanel van 300 aangemelde leraren. Op die manier wordt het online platform en de interactiewerking geleidelijk aan uitgebreid naar meer gebruikers en meer gecureerde content.

 

Voetnoten:

 

 

  • 1. De term ‘onderwijs’ verwijst hier naar alle door de Vlaamse overheid erkende en gefinancierde of gesubsidieerde instellingen.
  • 2. Mediawijs is het Vlaamse Kenniscentrum voor Mediawijsheid. Mediawijs.be wil alle burgers vandaag en morgen in staat stellen om zich bewust, kritisch en actief te bewegen in een gemediatiseerde samenleving. Alle info op http://mediawijs.be/
  • 3. iMinds iLab.o is test- en experimentatieplatform dat onderzoek uitvoert volgens een Living Lab-methode. Meer info: http://www.iminds.be/
  • 4. Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming (AKOV)
  • 5. Vlaamse Onderwijsraad (VLOR)
  • 6. LOM is de afkorting van Learning Object Metadata. Het doel van LOM is het hergebruik van leerobjecten te ondersteunen, om hen beter vindbaar te maken en hun interoperabiliteit te verhogen. Meer info: http://en.wikipedia.org/wiki/Learning_object_metadata
logo vlaamse overheid